Onderstaande verhalen zijn door naar Ronde 3 van de verhalenwedstrijd, de Top 30*. De jury heeft de verhalen beoordeeld op oorspronkelijkheid, artistieke vorm, opbouw, stilistische zeggingskracht en vooral op dat waar het bij het vertellen van een verhaal altijd om gaat: het veroveren, verleiden en overtuigen van de lezer, luisteraar of kijker.
Uit deze 30 verhalen kiest de jury de winnaar van de ILFU Internationale Verhalenwedstrijd.De winnaar van de hoofdprijs van €10.000,- wordt op 30 september 2020 bekendgemaakt tijdens het programma We need stories: literatuur in het jaar van corona.
*De jury heeft de inzendingen zonder naam van maker ontvangen en beoordeeld.
05:00
Bente en Jolijn van Dijk
Advies
Tamara Kiewiet
Onderweg naar huis denkt Simon somber terug aan het frustrerende gesprek. Hoe
moeilijk kan het nou zijn om een inschatting te maken van de duur van dit traject. Hij
heeft zelf op het internet al wat zitten dokteren en hoopt toch binnen een paar maanden
wel weer de oude te zijn. Vreemd genoeg is zijn revalidatiearts minder positief over de
kans op volledig herstel. Drie weken op de intensive care door een ziekte waar ze het
fijne nog niet van weten, dat heeft hij weer.
Als hij bijna bij zijn voordeur is, laat hij zijn huissleutels vallen. Ineens steekt het ronde gezicht van zijn buurvrouw om de hoek van haar voordeur, alsof ze erop zat te
wachten. Opgewekt zwaaiend hobbelt ze op hem af. Een hoop koetjes, kalfjes en
buurtroddels verder, vraagt ze naar zijn herstel; in gedachten noemt hij haar ook wel
eens The Super Spreader. Overmand door duistere emoties wendt Simon zijn ogen
af. Hij kan haar meelijwekkende blik niet langer uitstaan. Nog net weet hij een sneer
over haar knellende sportlegging te onderdrukken. Ergens weet hij ook wel dat zij er
niet veel aan kan doen, alhoewel ze laatst wel een groot tuinfeest gaf.
Met moeite trekt hij de deur achter zich dicht. De stilte is oorverdovend. Vanuit zijn
keukenraam kijkt Simon naar de weg-joggende achterkant van zijn buurvrouw. Zelfs
haar onsmakelijke gehobbel is confronterend. Volgende maand zou hij zijn persoonlijk
record verbeteren op de Marathon van Berlijn, maar door dat verrekte coronavirus zit
dat er niet meer in. Sterker nog, op dit moment gaat zelfs het opstaan moeizaam. Het
wordt hem allemaal te veel. Hij smijt zijn iPhone op het aanrecht. "SERIOUSLY! Vertel
me gewoon hoe lang het nog gaat duren voordat ik weer ben waar ik wil zijn?!" schreeuwt hij in het luchtledige.
Simon's telefoon licht op en vraagt hem een bestemming in te voeren. Geërgerd grijpt
hij naar de uitknop, maar voor hij de knop kan indrukken verbreekt zijn telefoon
opnieuw de stilte: "Neem voor iedere reis alle tijd die je nodig hebt." Tranen rollen over
zijn wangen. De druppels vormen een patroon op het aanrechtblad. Hij reikt over het
blad naar het keukenraam en gooit het wagenwijd open. Laat de zwoele zomerlucht
maar binnen stromen.
Andersom uit de put
Suzanne Scholtus
Arise
Ginoh Soerodimedjo
Blootstelling
Roos Lambooij
Sophie wordt wakker van het geluid van brekend glas. Ze is de enige in deze kamer.
Geen laveloze lichamen die half op de bank hangen of mensen die net hun matras
niet hebben bereikt. Ze kijkt door het raam. In de achtertuin liggen gedaantes naast
het zwembad. Blijkbaar is het feestje nog even doorgegaan.
Nu ze voor ze staat, ziet ze hoe bizar keurig de slapende twintigers op het gras
liggen. Alsof ze zich in een oud weeshuis waanden waar de matrassen netjes naast
elkaar zijn opgesteld. Ze herkent geen van de feestgangers van de vorige avond.
Ze kijkt naar het dichtstbijzijnde lichaam. Het is van een jong blond meisje. Ze heeft
een lichtgeel jurkje aan en haar make-up zit onberispelijk. Alsof ze het net heeft
opgedaan. Het vredige lichaam verroert geen spier. Sophie's ogen glijden over de
andere lichamen. Allemaal zijn ze als van glas. Prachtige kunstwerken die
sprookjesachtig liggen te slapen.
Geruisloos loopt ze langs de lijven, als door een expositie. Het is haast vulgair om zo
dichtbij de onwetende objecten te komen en toch voelt ze zich niet onwelkom.
Soms blijft ze even staan om een teen of een kruin wat beter te bekijken. De
kunstenaar is werkelijk goed. De realiteit van de lichamen is bijna schokkend.
De huidskleur is perfect, precies uitgevoerd. De kleine haartjes op de armen zijn
juist geproportioneerd. De rimpels in de voeten zijn bovennatuurlijk uitgelijnd.
Alleen de gezichten zijn wat te netjes, vindt Sophie. Iets te gestileerd.
Zachtjes legt ze haar hand naast de hand van een jongen. De hand ligt met de palm
naar beneden en de jongen heeft een been opgetrokken. Het moet een bekende
houding zijn voor de kunstenaar, het ziet er ontspannen uit. Ze gaat naast hem
liggen. Ze heeft nergens gezien dat ze de portretten niet aan mag raken en het lijkt
haar zelfs onbeleefd om dat niet te doen. Voorzichtig streelt ze het haar van de
jongen. Ze glijdt met haar vinger langs zijn slaap en over zijn mond. Zijn lip geeft
een beetje mee.
In de verte klinkt een hoorn. De jongen heeft een kleine glimlach om zijn mond. Het
kan ook haar verbeelding zijn. Ze drukt een kus op zijn bleke huid.
Dan staat ze op.
Breakers
Nicolas Petty
Grey light creeps across the tidal flats, a hundred ships beached and dismantled. A freighter shorn of its prow; a drilling rig, its pipes uncoiling like stretching snakes. And everywhere: steel. Vast skinlike sheets peeled from hulls and carved into pieces, to be trucked to the rolling mills; ships reborn as houses, bridges, washing machines.
Karma.
Shyam arrives ahead of his shift, a flask of tea in his pocket, two cups tied to his belt. The night crews are winding down. They lean on their tools and talk of the Triumph. The tanker arrived only yesterday but already it has taken its toll, a pocket of fumes ignited by a torch-cutter's spark. The whole town shuddered - Shyam lay awake in the darkness, hoping, praying.
With every ship a death; this is the law of the breaking yard.
Shyam trudges on through the smoke and the mud, towards the Amazonia, a host of luxury cabins spilling from a gash in its side. He looks up to the crow's nest, where they always meet at shift change. He searches for Arun's silhouette, heavy head resting on the rail. The nest is empty.
He is alright. He is coming, prays Shyam.
He climbs the rope ladder slung down the Amazonia's side. A hundred dizzying rungs to the deck then fifty more to the nest, where he sits, legs dangling. He takes out the flask. A gift from Arun, smuggled from a captain's trunk. The tea is still warm, a magic trick, Shyam thought until Arun explained.
There is silver inside.
Then we should break it.
No, this one we keep. For us.
Arun, master cutter of the night shift, goggles steamed and sparks flying. Shyam waits for the clunk of boot on rung, a touch on his shoulder. There is only the sting of the Triumph's smoke.
A Myna bird turns on a thermal, circling closer. Shyam pauses, opens the flask. The tea's sweet aroma. The bird lands on the railing, tilts its sooty head and peers at Shyam through its bright yellow mask. Shyam pours two cups. Together, they wait for sunrise, when the mud becomes plated gold and the ravaged ships shine like glorious castles.
Dag
Sannemaj en Wouter Betten
De Parel
Renate de Vries
De tijd, de plaats en de zinloosheid
Charlotte Lipić
Ik volg papa’s knoopjes tot aan zijn kraag en kriebel vanaf daar met mijn wijsvinger door zijn baard. Als hij nou wat lucht door zijn neus uitademt, weet ik dat hij lacht. Ik hoor niets, staar naar zijn lippen en zie gelukkig toch de sporen van een glimlach, denk ik. Zoals ik bij de padvinders leerde dat je aan een afdruk kan zien wat er is geweest.
Papa steekt mooi af tegen de strak gesteven witte stof van het overhemd dat hij één keer eerder droeg naar oma’s begrafenis. Ik til zijn arm omhoog en leg zijn hand op die van mij. Onder zijn palm beweeg ik heen en weer en voel de lijnen van alles wat hij heeft meegemaakt tegen mijn huid; de dingen waardoor hij nu zo ver weg kijkt, alsof hij scherp stelt op iets wat er eerder is gebeurd of waarvan hij bang is dat het zal komen.
Ik hoor de holle slagen van de klok in de hal, maar raak halverwege de tel alweer kwijt. Dat doet er niet toe, ik klem mijn lippen op elkaar, want de tijd is toch verkeerd. Dat hoorde ik de politie aan de deur met gebogen hoofden zeggen: ‘verkeerde tijd, verkeerde plaats’, en ik kijk steeds om me heen, maar weet niet wat wel de goede plek is om te zijn.
Mama komt binnen en legt een klamme hand in mijn nek, ze vraagt of ik er klaar voor ben. Ik knik om flink te zijn. Ze schuift een deksel over papa heen en ik weet dat het geen zin heeft om te vragen of hij zo nog wel kan ademen, of uitblazen door zijn neus.
‘Opstaan,’ fluister ik tegen de kist alsof we nog terug zouden kunnen. ‘De dragers komen zo,’ zegt mama, en ik hoop dat ze dan meteen maar alles met zich meenemen: de tijd, de plaats, het water in mama’s ogen en dat papa hier voor niets zo stil geworden is.
Entresol
Zep de Bruyn
Genesis 1:21
Sander Roux
Ik haat poëzie
Lemuël de Graav
Ik mis mijn gezicht
Swaan Levy Janssen
Ik mis mijn gezicht. Gisteravond had ik het nog. Met alles erop en eraan. Toen ik vanochtend opstond was het weg. Ik keek in de spiegel en zag niets. Ja, een soort veeg waar mijn ogen zouden moeten zitten en een vlek op de plek van mijn neus. En waar mijn mond zat, zag ik iets troebels dat scheef hing. Ik deed mijn mond open en dicht. Er gebeurde niet veel. Het leek of ik een vis was die naar adem aan het happen was. Maar dan onscherp.
In de eetzaal ging ik aan de tafel in de hoek zitten en pelde mijn hardgekookte ei, zoals elke morgen en dacht na over hoe ik mijn gezicht terug kon krijgen, toen er een meisje dat ik nog nooit had gezien, naast mij kwam zitten.
‘Ik ben Blume. Hoe heet jij?’ vroeg ze.
‘Esther,’ zei ik.
‘Je mompelt. Kun je het nog eens langzaam zeggen.’
‘Esther!’ zei ik nu harder. Ze keek mij vragend aan.
‘Je gezicht zit raar.’
‘Ik weet het.’ Ik nam een hap van mijn ei. Of tenminste: ik bracht het ei naar de plek waar ik dacht dat mijn mond zat en duwde het ei naar binnen.
‘Ik versta je nog steeds niet. Maakt niet uit,’ zei het meisje dat Blume heette.
‘Hoe lang zit jij hier? Ik al twee maanden. Ze zeggen dat ik bijna naar het vaste land mag. Alleen wat is bijna als het elke keer niet gebeurd?’ Ik lachte naar haar. Of ik hoopte dat het er zo uitzag, want hoe mijn mond er uitzag, wist ik niet. De omroepinstallatie ging krakend aan en na de negen korte tonen volgde de omroeper:
‘Mag ik vragen om allen die daartoe in staat zijn, nu vragen om op te staan.’
Blume stond op en keek naar mij. Ik bleef zitten. Ik voelde mij niet in staat.
‘Kom op meisje, sta op,’ fluisterde ze tussen haar tanden naar mij. ‘Je weet wat de gevolgen zijn.’ Maar ik kon het niet. Niet met dit gezicht. Niet nu. Al snel kwamen er mannen met uniformen uit de hoeken van de zaal naar mij toe en grepen mij bij mijn armen.
‘Dag meisje zonder naam en gezicht,’ fluisterde Blume.
‘Ik heet Esther,’ riep ik nog.
Maannacht
Mandy Shah
Zomers maken nostalgisch dus we drinken blikjes
cola, proosten op de doden en facetimen een uit het
oog verloren ex. In dit parelachtige licht is mijn
hart een ravage. Ik hoop dat we verdwalen want dat
doet me altijd goed. Op zoek naar avontuur begraaf
ik onze iPhones en hoop ik verliefd te worden op
iemand of op iets.
We rennen weg van Google Maps en vinden een
landschap om in te wonen. Jij valt in slaap. Als ik je
wakker maak zeg je dat je nooit sliep. Op sommige
plekken wil ik altijd zijn. Als ik wist waar we waren
kwam ik terug met een vlag. Jij klimt op een mosbol
voor dutjes en voor dromen en ik schik me tussen
schaduwen voor een sneetje zon.
Zoals in mijn lievelingsfilms is het warm en gebeurt
er weinig. Jouw ademhaling, gelijkmatig als van
een kat. De stomende stad staat op en sluipt de
maannacht binnen. Ik denk aan hoe ik water dronk
uit jouw borsthaar op de sterfdag van mijn moeder.
We zwommen in de Amstel, trotseerden roestig water.
We waren bloot en glommen. Ik keek naar hoe jij mij
verdronk en slangen vlocht in mijn haar.
Mam Mobiel belt
Roddia Rumahloine
Noodlot
Max Rippe
Hoe lang lag hij hier al? Hij probeerde door zijn halfgeopende ogen de ruimte te scannen. Er liep iets in zijn ogen. Hij wilde met zijn hand zijn ogen schoon wrijven, maar zijn hand werkte niet mee. Opstaan ging niet, zijn lijf wilde niet. Langzaam kreeg hij zicht op de kamer waarin hij zich bevond. Geel projecttapijt, een zwarte kast, een glazen tafel met zwarte stoelen. Hoe kwam hij hier? Vertraagd kwamen er nu beelden van de afgelopen uren binnen. Hij zag zichzelf voor de televisie zitten, het staatslot in de hand. De
hoofdprijs op zijn lot! Eindelijk bevrijd van de zolderkamer, die hij na zijn scheiding had gehuurd. Bevrijd van die kleine dikke chef, die altijd wippend op zijn voeten, met zijn handen op de rug, achter hem stond als hij een spoedklusje moest afwerken. Wat hadden zijn collega’s tegen elkaar gezegd? Als ze ooit een grote prijs zouden winnen, dan zouden ze bij de chef… Hij was in zijn grijze autootje gesprongen en die avond naar de zaak gereden. Hij was de kamer van de baas ingestormd en hij had iets op het
witte bord geschreven. Verder gingen zijn herinneringen niet. Onder hem werd het gele projecttapijt steeds roder. Dan zakte hij weg in een donkere slaap.
Een kleine, dikke man parkeerde zijn auto naast een kleine grijze auto. Hij was altijd als eerste op het werk. Bij het binnengaan van zijn kamer, kwam een sterke penetrante lucht hem tegemoet. Hij schrok van wat hij daar aantrof: Zijn medewerker lag voor het bureau met zijn broek half naar beneden in een grote plas bloed. Het bloed was uit zijn neus en oren gelopen. Zijn hoofd lag in een vreemde knik. In zijn linkerhand zat een staatslot geklemd. Op het bureau lag een grote drol en gele opgedroogde urine, die van het bureau op de grond was gedruppeld. Een veeg van een schoen was op het bureau zichtbaar. De kleine man voelde aan de hals van
zijn medewerker, die koud en stijf aanvoelde. Hij bedacht zich geen moment en pakte het staatslot uit de linkerhand van zijn dode medewerker en stopte het lot in zijn portefeuille. Dan pas zag hij de kreet op het witte bord: ‘Free at last’.
‘Precies,’ zei hij hardop.
Ochtendhumeur
Martje Wijers
Ondiep
Sayonara Stutgard
1.
er vliegen meeuwen
over de pont
een man scheldt zijn vrouw uit voor kutwijf
ze lacht en zegt kom, we gaan
buiten ruziemaken
ze hanteert stappen die je niet leert
gedurende handarbeid
maar van regelmatig
klappen opvangen
ik krijg geen flashbacks van vorige zomer
van heftige vrachtwagenflitsen, van auto’s die
je verlaten midden in een regenwoud,
van boten die kantelen; niemand hoeft mij
deze ochtend te redden
mij klappen ze altijd nét niet.
Ik blijf zitten en eet zoetjes
en bananenchips door elkaar
van gelukkig worden krijg je honger
de huizen in noord lijken op die van ondiep
daar is de fundering van voor elkaar
zorgen geboren
de meeuwen lachen buiten met de vrouw mee
2.
ik maak geen foto van de man die
de duiven voert bij Pompidou
Het zijn dezelfde klanken die
je net zoals de vleugels
van gemuteerde vogels kunnen
verblinden en daarom zal ik dit jaar
zachter zijn
zachter dan smeltend mineraalwater
zachter dan de husky in Le Marai
zachter dan vers geplukt katoen
We zijn op ruggen gebouwd, zie je?
Neem de tijd om de wervels van
het museum te waarderen
Ben je klaar om dingen af te breken?
Ik sta toch stevig omdat ik dingen onthoud
Ik maak kiekjes met mijn ogen
van lezen krijg je een uitgebreide verbeelding
Maar ik kan me niet voorstellen wat daar
In de kelder verborgen ligt.
Ik ben opgestaan.
Ik heb over je gedroomd vannacht
Je zei: “ik moet je iets laten zien,
maar nu niet. Later,” en ik
Vertrouwde je zoals de duiven
George vertrouwen als hij stappen onderneemt
om weg te gaan
Ze weten; hij komt toch wel weer terug
Ik kan op je wachten totdat
het ochtend wordt en alle sterren in slaap zijn
gevallen
Overdag maak ik
een foto van de boeken
ze liggen daar maar verkeerd
om te wezen en ik dacht: “Waarom
is mijn wereld zolang zo wit gebleven?”
Opstaan
Meinoud Geerds
Na nachten doorhalen met te veel bier, lange kroegentochten en hier en daar een intiem moment, stiekem verscholen in een steegje, sta ik op, maar mijn lijf wil nog niet. Een beetje rillerig en met een typisch the-day-after-carnavalshoestje, probeer ik de kater te bestrijden met een beproefd recept van paracetamols, sterke koffie en eieren met spek. Het smaakt mij niet echt, maar uit ervaring weet ik dat dit toch de beste remedie tegen dit soort krankheden moet zijn. Snel naar het werk, de brakheid zal weer vervluchtigen in de waan van de dag -en anders de dagen erna-. Vanavond nog even langs opa, die zijn verjaardag viert en dan weer op tijd naar bed.
Ik sta op, mijn lijf wil wel, maar mijn gevoel zegt blijven liggen. De carnavalskater van een maand geleden is lang en breed vervlogen, maar heeft plaatsgemaakt voor een combinatie van angst, leegte en een allesoverheersend schuldgevoel, dat alleen maar groter lijkt te worden. Opa staat niet meer op, net als verschillende medebewoners van het verpleeghuis waar hij woonde. Langsgaan kan niet meer, de IC is hermetisch afgesloten voor bezoekers. Mijn laatste herinneringen aan hem, zijn het overhandigen van een fles met zijn favoriete whisky, onder begeleiding van de 3 traditionele zoenen en een warme knuffel. Mijn kriebelhoest van toen, galmt na in mijn gedachten, terwijl ik hem in gedachten voor mij zie, happend naar adem en langzaam wegglijdend door de verlossende morfine.
Ik sta op, maar mijn lijf en gevoel willen niet meer. Vandaag is het afscheid van mijn opa, dat voor mij geen afscheid is; ik ben niet welkom. Alleen directe kinderen zijn genodigd en mijn familie zou mijn bezoek sowieso met verwijtende blik gadeslaan, als ik al de moed had om te gaan.
Opstaan voor wat, voor wie?
Na het leegruimen van de kamer van mijn opa, kwamen mijn ouders nog even bij mij langs. Ze hadden de whisky bij zich, die nog onaangeroerd in de glazen kast stond waar ik hem zelf in had neergezet, achter de stoel waar mijn opa altijd zat te lezen. Of ik die nog wilde hebben. Ik draai de dop eraf en giet een kwart van de inhoud in het waterglas op mijn nachtkastje.
Ik sta niet meer op, ik blijf liggen.
Opstaan. Een spoken word film.
Timo Hensen
Opstaan. Rise.
Carlijne Vos
Ik kijk naar Britse bakkers zwetend in een witte tent waar diversiteit op knullige wijze wordt nagebootst.
“Good rise.”
Het jurylid met de felle blauwe ogen kijkt goedkeurend naar een brood met kleine krentjes.
Goede broodjes hebben goed gerezen, heb ik geleerd in de afgelopen paar uur plat gebakken op de bank.
Als hete broodjes gaan de beentjes over de toonbank. Goed gerezen pootjes waar de activist lang op kan staan, waar een protestmars mee gelopen kan worden, waarmee de mensen die gedragen moeten worden uit de joelende menigte in veiligheid worden gebracht.
Geen krentenbrood, maar knäckebröd. Dichte, donkere schijven, die gegooid worden naar schimmige figuren met plastic schilden. De stoom uit de protestoven doet ogen tranen, alleen niemand beseft dat stoom uiteindelijk de broodjes beter bakt: des te vochtiger de hitte, des te harder de korst.
Ik zit. Het krentenbrood valt ook in de smaak bij het andere jurylid. Zij kijkt verrukt naar het met boter besmeerde zachte broodje en neemt stiekem nog een extra hap.
Ik zit. Underproved. Een onbewezen activist; slechts voor verandering met ingeklapte benen op de fluwelen bank. De versgebakken broodjes op het beeldscherm worden gejureerd. Alleen wie oordeelt over mijn ongerezen puntjes passiviteit behalve ikzelf?
Ik zit. Ingezakt in de hitte van onze sociale oven. De wetten van de thermodynamica doen de voegen van de menselijke wereld kraken, maar ik lig op de bank te kijken naar een brood dat beter is gerezen dan ik.
Ruimtesmurf
Femke Vindevogel
Ik lig als vee in het gras. De hitte die al dagen aanhoudt, maakt van mij een vliegenlint. De lucht rommelt. Ergens daarboven wordt plaats gemaakt voor iets nieuws. Maar ik wil niets nieuws. Ik wil een ijsje met drie bollen en iemand die mijn veters strikt. Ik strek mijn armen naar het luchtruim. Niemand tilt me op. Ik ga zitten en omhels mezelf. De tijd hangt loom over de tuin, maar keert tenslotte in haar eigen voetstappen terug: beeldje per beeldje keert ze de dag om, de hitte voorbij, op zoek naar de ochtend, de nacht, vorige week, vorige maand.
Dat een T-shirt met Ruimtesmurf erop niet geschikt is voor de schoolfoto, zei moeder en dat ik dat jurkje (een afschuwelijk geval met een overdosis frullen en kantwerk) aan moest dat tante Veerle laatst voor me kocht. Ik weigerde zo halsstarrig om het T-shirt uit te trekken dat ik mijn zin kreeg door tijdgebrek. Moeder bracht me zonder er nog woorden aan vuil te maken naar school en ik gooide het portier harder dicht dan gewoonlijk, omdat ik wist dat ze hoofdpijn had.
Twee weken later kregen we de klasfoto mee naar huis. Ik hoefde die niet opnieuw te bekijken om te weten hoe ik erop stond – ik stond op de eerste rij, even halfslachtig glimlachend als Ruimtesmurf: de smurf waardoor moeder sneller dan anders naar haar werk was gereden, de smurf die nu in de vijver lag te glimlachen naar de vissen. De rest van mijn klas keek niet naar de lens, maar naar iemand die links in beeld verscheen.
Avond na avond houd ik sindsdien het vergrootglas tegen de foto en zoek ik in de reflectie van mijn brilglazen naar het ezelsoor in die dag, naar vader die haastig kwam aangelopen en ik die opstond, naar het moment waarop het gemis begon.
Snails Rise
Alireza Abbasy
Soms val je
Daan Haak i.s.m. Kahraman Cinar
Spinning
Renson van Tilborg
‘Dag allemaal! Welkom in dit leven. We gaan er lekker tegenaan, met een nieuwe release waarop je tot het bot kunt gaan. Dus klik die schoenen vast, stel je zadel en stuur af, dan gaan we warmdraaien. Positie: ride easy. Baby-, peuter-, kleuterfase, niet nadenken, gewoon doen. Dit is nog Spielerei vergeleken met je puberteit. Schakel maar een tandje bij. Het begint al pijn te doen, als het goed is. Ja, dit voelt als vals plat. Brugklas, puistjes, hormonen. Je krijgt borstjes of juist niet. Je piemel gaat met je aan de haal. Hoe dan ook: je lichaam kan nu wel in een zwaardere versnelling. Zie ik de eerste afvallers? Wie niet mee kan, schakelt terug. Wie power heeft, geeft er een snok aan. Je moet dit voelen in je bovenbenen. We gaan klimmen, weerstand: 1+, je leeftijd stijgt, je ambitie hijgt. Kom maar uit het zadel. Borst vooruit, hakken omlaag. Sta op als je een kampioen bent! Duwen, trekken, verzuren mag. Loopbaan, mobiliteit, weerstand zwaarder! Hoor, je hartslag snelt omhoog. Zweten zul je, op je stuur, op de vloer! Je vindt jezelf nog steeds stoer? Oke, kom dan maar weer uit je zadel! Klimmen, sprint, eens kijken wie er wint. Voer de weerstand op tot driekwart. Wie het eerst aan de top is, krijgt een bonustrack. Nu moet je pieken, geen weg meer terug! Niet opgeven. Je lichaam kraakt, blik op oneindig! Doelen najagen, hypotheek lossen! Kinderen opvoeden, ouders verliezen! Angsten uitstaan, concurrentie aangaan! Skypen – tweet – LinkedIn - retweet. Burnout? Dan mag je actief herstellen. Maar niet te lang, overwin die scheiding! Zitten staan zitten staan! Vecht dat ontslag aan! Staan zitten staan zitten! Sta op tegen kanker! Rug recht, schouders los! Je vraagt je wellicht af: waar ging het mis. Wellicht vraag je je zelfs af: hoe ben ik hier verzeild geraakt. Verzaak niet, zelfs de grootste geesten uit jouw generatie draaien door! Blessure, ademnood, total loss! De laatste meters nu, trek die sprint! En STOP! Weerstand naar basis. Je mag naar huis fietsen. Nog wat nagenieten met je kleinkinderen. Wandelen met de hond. Houtjeshakken voor de haard, wachtend op het verval. Lichaam op, je geest daalt af. Tijd om er uit te stappen. Applaus voor jezelf.’
Traagschuim
Femke Vindevogel
Nog slaperig ga ik naar beneden, de nacht amper halverwege. Onder het haperende keukenlicht, sta ik oog in oog met een onaangeroerde pot wortelpuree en een braadpan waarin een worst ligt te slapen: het bewijs dat de dingen niet zijn zoals ze horen. Ik gris met mijn duim en wijsvinger de worst uit de pan, open het raam en werp het vlees naar buiten, hoop dat de nacht het zal doen verdwijnen. De worst heeft een perfecte moule nagelaten in het gestolde vet. Als ik dat zie zet ik prompt een stap achteruit – in het begin van vaders ziekte kocht moeder een Tempur matras die zich naar zijn lichaam vormde en steun bood waar nodig. De moule in het vet heeft precies dezelfde vorm als de moule die vader elke ochtend naliet in dat matras: lichtelijk gebogen, gekromd als een aardappelschil.
Ik probeer me te herinneren hoeveel ochtenden ik naar dat matras heb staan kijken terwijl het zichzelf in een slakkengang resette naar een platte nieuwstaat, klaar om vader van meet af aan te ondersteunen. Ik probeer te vergeten hoe vaak ik me in vaders moule paste en schikte, hoe ik me elke dag zijn verdriet aanmat, hoe koortsachtig ik telkens probeerde in te schatten hoe lang en in welke richting ik nog kon groeien voor zijn tijd op was. Ik haast me naar de diepvries en laad mijn armen voor de vierde keer vandaag vol met koelelementen.
Boven ga ik vaders kamer binnen. Het raam staat open sinds ze hem gisteravond kwamen halen. Het sneeuwt buiten. De straatlantaarn strooit gele confetti op het bed, alsof er iets te vieren valt. Ik neem de oude koelelementen van het matras en gooi de nieuwe erop, vriesdroog vaders vorm, want ik weet: Tempur wordt gips in de winter, langer dan gezond is, houdt traagschuim de moule van een lichaam vast in onverwarmde kamers. Zolang het koud genoeg blijft, hoeft niemand in huis op te staan om opnieuw te beginnen.
Uw gemiste stop
Tonnie Meewis & Lorenzo Khoe
Vogelvlucht
Prins de Vos
We were 6 and 7
Olave Nduwanje
We were 6 and 7 when my father instructed us to fight each other. The loser would thereafter obey the other in all things. The winner would thereafter have the right to instruct and discipline the other.
We fought each other with a ferocious intensity; neither of us cried, shouted or bothered with insults. We were all breaths, hushed grunts, repressed moans and focused intent. The room, full of friends and family, matched our silent intent. The party’s music had been shut off, the glasses of abundant alcohol put down, the platters of rich food untouched.
I am sure, I could have heard the sounds of cars and even of chatty passersby, beyond the high walls of my father’ compound. But I did not; all I could hear was my laboured breathing and the shattering of every bond of trust, safety and camaraderie that my little brother and I could have had.
With every throw and fall, my breaking heart whispered to his straining heart: “Please don’t stand up anymore.” Every time he stood up again with brave resolve, soft tears of pride flooded my eyes, burning tears of shame flooded my eyes, cleansing tears of exhaustion flooded my eyes.
We were 6 and 7 when my father made us fight each other for dominance and power. All things considered, we were 6 and 7 when we lost each other.
Zij
Elaine Hakkaart